Preludium en fuga in d, BWV 549a - Track 14 en 15


Bach’s eerste ‘preludium en fuga’ voor orgel – waarbij hij een duidelijke richting inslaat: een afgerond preludium, en één doorlopende fuga. Volgde hij in Preludium in a BWV 551 nog het Buxtehude model met Inleiding – Fuga 1 – overgang – Fuga 2 – naspel, hier is het schema: Preludium met pedaalsolo opening – Fuga – naspel. Deze vorm is ook te vinden bij de andere Preludium en Fuga uit deze periode die later volgt, BWV 531 (in C). Ongetwijfeld de invloed van Georg Böhm, met wie Bach in Lüneburg kennismaakte: ook hij schreef enkele preludia’s die openen met een pedaalsolo, gevolgd (zoals ook hier en daar in BWV 549a) door gerepeteerde, volgrepige akkoorden.

Van dit werk bestaan twee versies. De nog steeds meest bekende versie in c klein (BWV 549) wordt inmiddels echter gezien als een latere, getransponeerde versie. De vroegere versie is die in d (waarbij een d’ in het pedaal voorkomt, wellicht de reden het stuk een toon lager te transponeren?). Er is geen autograaf bewaard gebleven, maar de vroegere versie laat wel interessante verschillen zien met de latere. De afsluiting van de pedaalsolo in het Preludium is iets anders, en in de Fuga zijn, zoals vaker in de vroege scheppingsperiodes, afwisselingen van voortekens op korte afstand te horen, en zijn er een aantal plaatsen aangepast zodat er een complementair ritme klinkt.
Die veranderingen in de latere versie (waarschijnlijk van een leerling van Bach) zijn mijns inziens ten opzichte van de eerdere versie geen verbeteringen. De meest opvallende verandering is die aan het eind van de Fuga, net voor het naspel. In de laatste tel van m. 45 staat in de vroegere versie een tremolo op het gehele akkoord, die in de latere versie in een enkele triller is veranderd.




De vraag rijst nu hoe dit uitgevoerd moet worden – ook Bach had maar 10 vingers – maar het benadrukt wel Bachs compromisloze benadering: het moet blijkbaar een uiterst dramatisch effect zijn.

Het Preludium begint met een pedaalsolo, waarna het motief wordt overgenomen in de klavieren. Het manualiter gedeelte van het preludium bestaat verder bijna alleen uit orgelpunten en gerepeteerde akkoorden. Het is verleidelijk dit werk met een groots plenum te beginnen, maar voor mijn gevoel wordt het kruit dan te vroeg verschoten. Het preludium ervaar ik meer als een ingehouden aanroep, of een innerlijke strijd. Daarom heb ik gekozen bij de pedaalsolo voor een kortbekerig tongwerk 16’, die van de lage naar de hogere tonen een fascinerend boventoonverloop laat horen. Het manualiter gedeelte speel ik op de meest ‘in zichzelf gekeerde’ registers: alle 16’ en 8’ grondstemmen, met Prestant 32’ in het pedaal.

De Fuga die volgt kent een uitzonderlijk lang thema, met een herkenbaar ‘aanzwengel’-ritme: groepjes van zestienden gevolgd door langere noten. Dit thema heeft ook iets introverts, met telkens een dalende curve. Ook laat Bach de eerste stem vrij laag inzetten (niet in de sopraan). De ontwikkeling van deze fuga is hecht en stormachtig: Bach stelt de inzet van het pedaal lang uit, waardoor dat moment extra dramatische kracht krijgt. Na de pedaalinzet ‘ontspoort’ het werk als fuga, en mondt uit in een virtuoos, Buxtehudeachtig naspel, veel meer doorgecomponeerd dan in BWV 551.

Qua registraties ben ik in deze Fuga rigoreus te werk gegaan. Om het introverte van het thema te benadrukken klinken de eerste inzetten op de Fluiten 8’ en 4’ van het Bovenwerk; later als contrast de rechterhand op Fluit 8’ + Quint 3’. Telkens komt er een voetmaat bij (eerst 2’, dan 1 1/3’), en de themainzetten worden waar mogelijk op een ander klavier gespeeld (linkerhand met Trompet 8’ op Hoofdwerk). Bij de pedaalinzet met Bazuin 16’ is een vol plenum bereikt, waarin later nog tongwerken en cimbels worden toegevoegd. Een stormachtig crescendo dat precies de textuur en de dramatiek van de Fuga volgt en die wil benadrukken. Ik had geen symfonisch, naadloos crescendo voor ogen, maar een kaleidoscopische opbouw. Bovendien vragen de extremen in de textuur van het werk, van éénstemmig tot volgrepig met tremolo, om het benutten van alle dynamische mogelijkheden van een groot orgel.

Een hemelbestormend werk met een zeer interessante combinatie van ingehouden emoties en teugelloze krachtsexplosies!




Reacties

Populaire posts van deze blog

Wie schön leuchtet der Morgenstern, BWV 764 (fragment) – Track 31

Wie nach einer Wasserquelle BWV 1119, Track 5

Erbarm' dich mein, o Herre Gott, BWV 721 - Track 44