Posts

Posts uit april, 2018 tonen

Werde munter, mein Gemüte BWV 1118 - Track 20

Afbeelding
Werde munter mein Gemüte, Und ihr Sinne geht herfür, Daß ihr preiset Gottes Güte, Die er hat getan an mir, Da er mich den ganzen Tag Vor so mancher schwerer Plag, Vor Betrübnis, Schand und Schaden Treu behütet hat in Gnaden. Nog vier koralen in deze periode (rond 1701) van Bach’s leven, voordat deze periode wordt afgesloten met het virtuoze Preludium en fuga in C BWV 531. Werde munter mein Gemüte is een zogenaamd avondlied, bedoeld om aan het eind van de dag te zingen ter vertroosting na alle moeite van de dag. De tekst is van de 17 de eeuwse Johann Rist, de melodie van Johann Schop (eveneens 17 de eeuws).   Bach zou later een aantal zettingen in cantates schrijven over het 5 de vers van dit gezang: Bin ich gleich vor dir gewichen (Cantate 55 en 244); maar de koraalmelodie zelf is vooral bekend door de toepassing van de alternatieve tekst   ‘Jesu bleibet meine Freude’ (cantate 147) op dezelfde melodie. Het koraal kende Bach in deze vorm: De

Herzlich lieb hab ich dich, o Herr BWV 1115 - Track 19

Afbeelding
Herzlich lieb hab' ich dich, o Herr, Ich bitt', woll'st sein von mir nicht fern Mit deiner Güt' und Gnaden. Die ganze Welt nicht freuet mich, Nach Himmel und Erd' nicht frag' ich, Wenn ich dich nur kann haben; Und wenn mir gleich mein Herz zerbricht, So bist doch du mein' Zuversicht, Mein Teil und meines Herzens Trost, Der mich durch sein Blut hat erlöst. Herr Jesu Christ, Mein Gott und Herr, mein Gott und Herr, In Schanden laß mich nimmermehr! Hoewel een koraal in de categorie ‘sterven en begraven’ ademt de tekst (van de hand van Martin Schalling, 1569) positiviteit. Een ‘kerntekst’ is in het einde van vers 2 en het begin van 3 te vinden: Mein Herr und Gott, mein Herr und Gott, Tröst mir mein' Seel' in Todesnot! Ach, Herr, laß dein' lieb' Engelein, Am letzten End' die Seele mein, In Abrahams Schoß tragen! - dat laatste vers is ook in de Johannes Passion te vinden. De melodie is van een onbekende compon

Machs mit mir, Gott, nach deiner Güt BWV 957 - Track 18

Afbeelding
1.   Mach's mit mir, Gott, nach deiner Güt, hilf mir in meinem Leiden; ruf ich dich an, versag mir's nicht: wenn sich mein Seel will scheiden, so nimm sie, Herr, in deine Händ; ist alles gut, wenn gut das End. 5. Was wollt ich denn lang traurig sein, weil ich so wohl bestehe, bekleid't mit Christi Unschuld rein wie eine Braut hergehe? Gehab dich wohl, du schnöde Welt, bei Gott zu leben mir gefällt. Weer een koraal, de derde van vier in deze periode, over het verscheiden en, in vers 3,   de moeite van het leven. De auteur van tekst én melodie – een zogenaamd éénmanslied dus – is Johann Herrman Schein (begin 17 de eeuw).   Schein schreef de melodie in deze vorm, inclusief zetting: Ook hier zien we weer dat de melodie in de loop der jaren ritmisch versimpeld en melodisch veranderd werd. Bach gebruikt deze versie: We beluisteren in dit koraal een fugatisch opgezet voorspel voordat het koraal zelf in een eenvoudige zetting kl

Alle Menschen müssen sterben BWV 1117 - Track 17

Afbeelding
Alle Menschen müßen sterben, Alles Fleisch vergeht wie Heu; Was da lebet, muß verderben, Soll es anders werden neu. Dieser Leib, der muß verwesen, Wenn er anders soll genesen Zu der großen Herrlichkeit, Die den Frommen ist bereit. Het ‘ultieme’ koraal rondom de dood en begrafenis is wel dit koraal, waarvan we de melodie ook uit vrij recente Nederlandse bundels kennen (“Ruwe stormen mogen woeden”). De oorsprong van de melodie is seculier: aanvankelijk in de tweede helft van de 17 de eeuw door Christoph Anton geschreven voor een tekst van Johann Rist uit begin 17 de eeuw, die helaas verloren is gegaan. De tekst refereert aan de tekst uit 1 Petrus 1:24. Interessant is hoe, zoals met zoveel koraalmelodieen, het ritme steeds ‘versimpeld’ werd. Een van de eerste versies ziet er zo uit: Een kleine 35 jaar later komt de melodie als volgt voor: In deze bewerking volgt Bach de tekst weer op de voet, in een bewerking die enerzijds weer een ‘minipart

Nun lasst uns den Leib begraben BWV 1111 - Track 16

Afbeelding
In de periode rond 1701 zijn nog een achttal koralen bewaard gebleven. In vergelijking met de eerste periode , rond 1699, zien we een grotere variëteit aan vormen en muzikale experimenten. Vier van deze koralen zijn te scharen rond de,  vanwege de hoge (kinder-) sterfte toen actuele onderwerpen,  dood en begrafenis; ook de familie Bach is daarbij niet gespaard gebleven. Ondanks de rouw, spreken deze koralen toch ook van troost. Tekst en melodie van Nun lasst uns … zijn 16 de eeuws, de tekst is van Michael Weisse (een Boheemse broeder, een van de eerste protestanten). Het eerste vers luidt als volgt: Nun laßt uns den Leib begraben; daran wir kein Zweifel haben, er wird am jüngsten Tag aufstehn und unverweslich hervorgehn. De melodie is eenvoudig en kent vier regels; Bach’s bewerking vangt aan met een vrij 'strenge' voorimitatie van de eerste twee regels, zij het met modulatie naar een onverwachte toonsoort halverwege. De derde regel wordt gepuncteerd, en

Preludium en fuga in d, BWV 549a - Track 14 en 15

Afbeelding
Bach’s eerste ‘preludium en fuga’ voor orgel – waarbij hij een duidelijke richting inslaat: een afgerond preludium, en één doorlopende fuga. Volgde hij in Preludium in a BWV 551 nog het Buxtehude model met Inleiding – Fuga 1 – overgang – Fuga 2 – naspel, hier is het schema: Preludium met pedaalsolo opening – Fuga – naspel. Deze vorm is ook te vinden bij de andere Preludium en Fuga uit deze periode die later volgt, BWV 531 (in C). Ongetwijfeld de invloed van Georg Böhm, met wie Bach in Lüneburg kennismaakte: ook hij schreef enkele preludia’s die openen met een pedaalsolo, gevolgd (zoals ook hier en daar in BWV 549a) door gerepeteerde, volgrepige akkoorden. Van dit werk bestaan twee versies. De nog steeds meest bekende versie in c klein (BWV 549) wordt inmiddels echter gezien als een latere, getransponeerde versie. De vroegere versie is die in d (waarbij een d’ in het pedaal voorkomt, wellicht de reden het stuk een toon lager te transponeren?). Er is geen autograaf bewaard gebleve