Aus tiefer Noth schrei' ich zu Dir BWV 1099 - Track 12
De tekst van dit koraal is van de hand van – alweer –
Maarten Luther (1534), en is vrij gebaseerd op Psalm 130 ‘Uit diepten van
ellenden’. Het is het tweede koraal in deze scheppingsperiode in de rubriek: ‘Confessie’,
en heeft het besef van gebrokenheid als hoofdthema.
Aus tiefer Not schrei' ich zu dir,
Herr Gott, erhör' mein Rufen,
Dein gnädig' Ohren kehr zu mir,
Und meiner Bitt' sie öffnen!
Denn so du willst das sehen an,
Was Sünd' und Unrecht ist getan,
Wer kann, Herr, vor dir bleiben?
Op deze tekst zijn twee melodieën, één ervan is ook van de
hand van Maarten Luther en door Bach gebruikt in de bewerkingen in de Grote
Orgelmis (Dritter Clavierübung) en o.a. in Cantate 38. De andere die hier wordt
gebruikt is van de hand van Wolfgang Dachstein die het in 1525 publiceerde (al
was de melodie wellicht daarvóór al bekend in een andere vorm). Rond de tijd
van Bach zag deze melodie er als volgt uit:
Interessant is nu hoe Bach deze melodie in het
koraalvoorspel BWV 1099 transformeert, en daarmee waarschijnlijk de contrasten
in de tekst van het eerste vers muzikaal wil benadrukken.
De eerste vier regels
zet Bach in een ‘gesloten’, introverte vierstemmige zetting in vierkwartsmaat met
de melodie in het pedaal. Deze vier
regels in de tekst kenmerken zich door de aanroep vanuit de diepte. Vanaf de
vijfde regel verandert de maatsoort in 12/8 maat, waar de tekst een ‘reden’
geeft voor de aanspraak op genade: “want als God zou kijken naar de zonde en
het onrecht..”. De linkerhand speelt hier een doorlopende beweging. De laatste
regel zet Bach weer in een vierkwartsmaat, maar nu met de melodie sterk
ritmisch veranderd, bijna als een dans: het is echter een uitbeelding van de
tekst van de laatste regel: “wie kan Heer voor u blijven?”. Het klinkt als een
vlucht zonder richting, waarin de machteloosheid in de laatste maten toch
terugkeert.
We zien hier dus weer een nieuw experiment van de jonge
Bach: een soort minipartita waarbij de tekst zowel vorm als textuur bepaalt! De
registraties proberen hierbij aan te sluiten. Het eerste gedeelte met de eerste
vier regels klinken op de grondstemmen 16’en 8’van het Bovenwerk, met in het Pedaal
de koraalmelodie op een 16’ tongwerk gespeeld. De tweede sectie in 12/8 maat
klinkt nu op een iets opener klank, maar nog wel met 16’: een combinatie van
Quintadeen 16’ en Fluiten 4’ en 2’. Het derde gedeelte klinkt op de ijle
Prestant 8’van het Rugwerk.
Reacties
Een reactie posten