Wir Christenleut BWV 1090 – Track 28
Wir Christenleut
haben jetzund Freud,
weil uns zu Trost Christus ist Mensch geboren,
hat uns erlöst.
Wer sich des tröst‘
und glaubet fest, soll nicht werden verloren.
Een kerstkoraal dat
Bach voor orgel drie keer zou bewerken, maar waarvan deze de vroegste is. Later
zouden BWV 710 en de bewerking in het Orgelbüchlein volgen. De melodie is van een
anonieme componist, en verschijnt eind 16de eeuw voor het eerst; in
Bach’s tijd was deze versie bekend:
Opvallend is de mineurtoonsoort (g-dorisch) en de dalende
tendens in de meeste regels.
De tekst is van Kaspar Füger (1592), en spreekt niet
verhalend van de blijde boodschap, maar betrekt de menswording, zoals vaker in
de teksten van het piëtisme, op de verlossing van de zondenlast en de rol van het geloof.
Bach, die hier de melodie in het koraal zoals hierboven
afgebeeld verwerkt, kiest de vorm van de ‘mini-partita’ zoals we die al eerder
zagen (o.a. Aus Tiefer Noth, Track 13). We horen drie delen, met elk een eigen
ritmiek. De eerste regels worden met zestienden omspeeld, net als de melodie,
die in de sopraan klinkt, in voornamelijk
dalende lijnen. Wellicht om de afdaling van Christus te benadrukken? Bij de
woorden ‘hat uns erlöst’ begint dan een tweede ritme in triolen. Bij de laatste regel, waar het ‘und glaubet
fest’ begint, doet Bach iets nieuws: de vorm van de minipartita
wordt hier gecombineerd met die van de voorimitatie. De stijgende noten van de
laatste regel klinken nadrukkelijk, gepuncteerd (diezelfde ritmische impuls
halverwege een bewerking die al vanaf Vom Himmel Hoch, Track 6 werd toegepast!),
en worden achtereenvolgend in alle stemmen ingezet (imitatief dus) voordat in de sopraan de
laatste regel in langere noten klinkt. Blijkbaar wilde Bach het belang van het ‘vaste geloof’ extra benadrukken. Opvallend is dat het stemmenverloop
in vergelijking met de vorige scheppingsperioden gedetailleerder wordt, er is
geen onderbroken lijn te vinden binnen een regel.
De registraties heb ik bij dit werk vanwege de mineurtoonsoort
en het gedetailleerde karakter van de stemmen vrij terughoudend gehouden: de
eerste regels slechts met Prestanten 8’, wanneer de triolenbeweging inzet een
combinatie van Quintadeen 16’ met Fluit 4’ op het Bovenwerk. De laatste regel
met voorimitatie klinkt op het presente tongwerk 8’ van het Rugwerk.
Reacties
Een reactie posten