Posts

Posts uit 2018 tonen

O Lamm Gottes unschuldig, BWV 1095, Track 35

Afbeelding
O Lamm Gottes, unschuldig am Stamm des Kreuzes geschlachtet, allzeit erfunden geduldig, wiewohl du warest verachtet, all Sünd hast du getragen, sonst müssten wir verzagen. Een beroemd passiekoraal, dat aanvankelijk niet als zodanig werd ingezet: Nikolaus Decius schreef   tekst en melodie in 1522 als avondmaalslied (Agnus Dei). Luthers Christe du Lamm Gottes nam echter snel deze functie over, zodat O Lamm Gottes unschuldig in de passietijd terecht kwam. Bach bewerkte dit koraal later in zijn leven nog tweemaal: in het openingskoor van de Matthäus Passion en de meesterlijke driedelige bewerking in de Leipziger Choräle (BWV 656). Dit vroege koraal kent nog niet deze ambitieuze opzet, maar doet al wel sterk denken aan de manier waarop Bach in het Orgelbüchlein te werk ging. Het opent zonder voorimitatie, met de melodie in lange noten in de sopraan. Na de tweede regel volgt – vrij verrassend - een lang tussenspel, melancholiek van toon. Dan een letterli

Fantasia in c BWV 1121 – Track 34

Een van de meest opmerkelijke vroege werken is deze Fantasia. Opmerkelijk, omdat een werk met dit uitgesproken melancholieke karakter niet lijkt te passen in het beeld dat velen van Bach hebben als een liefhebber van de ‘strenge vorm’. Een strenge vorm heeft dit werk allerminst, het is zelfs ondoenlijk een duidelijk thema aan te wijzen. Wel ontwikkelt zich vanuit een aantal motieven toch een logisch muzikaal verhaal. Zeker zocht Bach in deze scheppingsperiode enerzijds naar organische samenhang vanuit kleine motieven (zoals we zagen in de voorgaande Tracks), anderzijds blijft de hang naar melancholie en soms schrijnende expressie naar boven borrelen in werken als de vroegere Ach Gott vom Himmel sieh darein BWV 741, Track 12 en deze Fantasia. Ook zonder strak compositorisch plan blijkt Bach meer en meer in staat een logische muzikale stroom te creëren vol uitdrukking en verrassende wendingen; in onze oren klinkt dit werk hier en daar als romantiek! Het werk kent twee delen,

Fantasia con imitazione BWV 563 – Track 33

Naast alle koraalbewerkingen zijn van deze periode ook een aantal vrije werken overgeleverd. Opvallend hierbij is, dat al deze werken (behalve het al behandelde Concerto in G BWV 571) in een mineurtoonsoort staan. Behalve Bachs voortdurende ontdekkingsdrang naar nieuwe stijlen, zien we hierin weer de neiging naar melancholie, zeker in dit werk en het hierop volgende Fantasia in c (Track 34). Het werk bestaat uit twee delen, waarbij het eerste de Fantasia is waarbij, net als bij Bach’s ‘eerste’ werk, de Fantasia in C BWV 570 (track 1) weer de figura corta een belangrijk component is. Dit keer wordt het motief herhaald op een dalende mineur-drieklank. De invloed van Pachelbels Fantasias is zeker hoorbaar, maar Bach introduceert ook andere elementen. Na uitwerking van dit motief, vol spannende voorhoudingen, volgt een eenstemmige overgangspassage, Italiaans-violistisch van karakter, waarna een melancholiek naspel volgt, op de manier zoals ook de Fuga in C BWV 946 (Track 2) afsloot

Als Jesus Christus in der Nacht BWV 1108 – Track 32

Afbeelding
In de scheppingsperiode rond 1704 vinden we veel koralen; de voorgaande Tracks waren koralen rond de kersttijd, het koraal dat nu volgt is speciaal voor de communie of het avondmaal geschreven. Daarna volgt de rubriek met koralen voor de passietijd. De tekst van dit koraal is van Johannes Heermann (eerste helft 17 de eeuw), en volgt de Bijbeltekst over de instelling van het Heilig Avondmaal op de voet: 1. Als Jesus Christus in der Nacht darin er ward verraten auf unser Heil ganz war bedacht, dasselb uns zu erstatten: 2. Da nahm er in die Hand das Brot, und brachs mit seinen Fingern, sah auf gen Himmel, dankte Gott, und sprach zu seinen Jüngern: 3. Nehmt hin und eßt, das ist mein Leib, der für euch wird gegeben, und denket, daß ich euer bleib im Tod und auch im Leben. 9. O Jesu, dir sei ewig Dank für deine Treu und Gaben; ach, laß durch diese Speis und Trank auch mich das Leben haben. Het is zinvol enkele verzen plus het laatste vers t

Wie schön leuchtet der Morgenstern, BWV 764 (fragment) – Track 31

Afbeelding
Voor informatie over de oorsprong van de koraalmelodie en -tekst verwijs ik naar Track 30. Dit korte fragment is een belangrijk punt in het vroege werk van Bach, om een aantal redenen. Ten eerste is het in autograaf overgeleverd, zodat we zeker zijn van Bach’s auteurschap. Ten tweede slaat Bach duidelijk op een aantal compositorische punten een nieuwe weg in. Vooral in vergelijking met Track 30 (de fantasie over hetzelfde koraal) valt dat op. Waarin onderscheidt dit koraal zich? Overduidelijk is dat Bach werkt vanuit een kort motief, waar het werk mee opent: Dit motief is direct ontleend aan de koraalmelodie, en is ritmisch de ‘figura corta’ (Track 1!). Het motief wordt ingezet in de tenor, en meteen geïmiteerd in bas en altstem; daarna zet in de sopraan in lange noten de koraalmelodie in. Duidelijk zichtbaar is dat het openingsmotief zeer consequent het stemmenweefsel bepaalt: voordien in geen andere bewerking zo te vinden. Ook nieuw is dat het pedaal een integrale r

Wie schön leuchtet der Morgenstern BWV 739 – Track 30

Afbeelding
Wie schön leuchtet der Morgenstern / Voll Gnad vnd Warheit von dem HERRN /     Die süsse Wurtzel Jesse?   Du Sohn Dauid / auß Jacobs Stamm / Mein König vnd mein Bräutigam /     Hast mir mein Hertz besessen /   Lieblich /   freundtlich /   Schön vnd herrlich /   Groß vnd ehrlich /   Reich von Gaben / Hoch vnd sehr prächtig erhaben Philipp Nicolai is de auteur van twee van de beroemdste koralen in de protestantse traditie: Wachet auf ruft uns die Stimme en Wie schön leuchtet der Morgenstern. Bach bewerkte beide koralen diverse keren, voor orgel zijn er van Wie schön… alleen twee vroege bewerkingen. Nicolai schreef tekst en melodie in 1597. Hij baseerde de tekst op Psalm 45 en het Hooglied; het staat vol met de zgn. mystieke bruiloftssymboliek: “mijn koning en mijn bruidegom”. Deze symboliek is sterk gekoppeld aan het heilig avondmaal, en zelfs de lengte van de regels zijn zo uitgekiend dat zij, in het midden gecentreerd afgedrukt, een avondmaalsbeker af

Der Tag der ist so Freudenreich BWV 719 – Track 29

Afbeelding
Der Tag der ist so freudenreich Aller Kreature, Denn Gottes Sohn vom Himmelreich Über die Nature Von einer Jungfrau ist geborn: Maria, du bist auserkorn, Daß du Mutter wärest: Was geschah so wunderlich? Gottes Sohn vom Himmelreich Der ist Mensch geboren. De tekst van dit kerstkoraal, dat Bach ook nog in het latere Orgelbüchlein zou toonzetten, is afkomstig uit het Medinger Handschrift (1320) en al in de 14 de of 15 de eeuw naar het Duits vertaald vanuit het Latijn; later heeft Luther daar ook nog wijzigingen in doorgevoerd. De melodie is   waarschijnlijk vroeg 16 de eeuws, en was een volksliedje; de vroegst bekende tekst op deze melodie is Ein Kindelein so löblich . In deze periode van Bach’s eerste organistenbaan in Arnstadt zien we dat de koraalbewerkingen groter en ambitieuzer worden. Maar ook zijn er nog een aantal kortere bewerkingen overgeleverd, alsmede een aantal fragmenten. De bewerking over het kerstkoraal Der Tag d

Wir Christenleut BWV 1090 – Track 28

Afbeelding
Wir Christenleut haben jetzund Freud, weil uns zu Trost Christus ist Mensch geboren, hat uns erlöst. Wer sich des tröst‘ und glaubet fest, soll nicht werden verloren. Een   kerstkoraal dat Bach voor orgel drie keer zou bewerken, maar waarvan deze de vroegste is. Later zouden BWV 710 en de bewerking in het Orgelbüchlein volgen. De melodie is van een anonieme componist, en verschijnt eind 16 de eeuw voor het eerst; in Bach’s tijd was deze versie bekend: Opvallend is de mineurtoonsoort (g-dorisch) en de dalende tendens in de meeste regels. De tekst is van Kaspar Füger (1592), en spreekt niet verhalend van de blijde boodschap, maar betrekt de menswording, zoals vaker in de teksten van het piëtisme, op de verlossing van de zondenlast en de rol van het geloof.  Bach, die hier de melodie in het koraal zoals hierboven afgebeeld verwerkt, kiest de vorm van de ‘mini-partita’ zoals we die al eerder zagen (o.a. Aus Tiefer Noth, Track 13). We horen drie delen

Preludium in g -klein, BWV 535a/1 – Track 27

Afbeelding
Vanuit de periode rond 1704 zijn er een aantal werken in een onvolledige autograaf overgeleverd: van dit werk missen we het laatste blad. Het betreft een vroege versie van de Preludium en Fuga in g BWV 535. Voor de ontwikkeling van Bach als componist is dit een interessant studieobject! In dit vroege manuscript van BWV 535a zien we in vergelijking met de latere BWV 535 een geheel ander Preludium, en een onvolledige en op kleine punten afwijkende Fuga. Ik heb ervoor gekozen om de Fuga niet op te nemen omdat er een latere volledige versie van is overgeleverd, en die dus later in de chronologie aan de orde zal komen. BWV 535a/1 laat een grillig verloop zien, ‘Passagio’ is het bijschrift bij het eenstemmige begin: een vrije orgelimprovisatie die erg aan Buxtehude doet denken. Ook daar waar de eenstemmigheid wordt verlaten en er nadrukkelijke, gepuncteerde akkoorden (compleet met quintparallellen!) klinken is de stijl van de Noordduitse orgelfantasieën en toccata’s dichtbij.

Fantasia (Concerto) in G BWV 571 – Track 26

Afbeelding
In 1702, toen Bach zijn opleiding aan het gymnasium alweer afsloot, verloor hij daarmee zijn kost en inwoning in Lüneburg; hij verschijnt weer op de radar in maart 1703, als hij voor een paar maanden als lakei in dienst komt aan het hof in Weimar. Dat hij daar ook als violist in het beroepsorkest én als hoforganist is opgetreden, is niet onwaarschijnlijk: toen hij eind 1703 het nieuwe Wender-orgel inspeelde in de Neue Kirche in Arnstadt werd hij aangekondigd als ‘hoforganist te Weimar’. Deze jaren voor 1704 zijn een tijd vol veranderingen: in 1703 werd hij na de ingebruikname meteen ook de nieuwe organist van de Neue Kirche in Arnstadt, zijn eerste aanstelling als hoofdorganist op een weliswaar niet groot maar wel splinternieuw orgel. We kunnen niet exact zeggen welk werk Bach heeft geschreven tijdens zijn tijd in Weimar als ‘lakei’. Maar wel is er een werk uit ongeveer deze periode dat daarvoor in aanmerking zou kunnen komen, en dat is de Fantasia in G BWV 571. Aan het hof i

Preludium en Fuga in C BWV 531 – Track 24 en 25

Afbeelding
Deze scheppingsperiode, waar Bach in Lüneburg voor het eerst kennismaakt met Georg Böhm, sluit af met de virtuoze Preludium en Fuga in C. Dat Bach hechte banden had met Böhm werd in 2006 nog eens bevestigd door de ontdekking van een kopie die Bach maakte van Reinckens ‘An Wasserflüssen Babylon’, waar in het papier dat hij daarvoor gebruikte, Böhms watermerk gevonden werd. Dit werk volgt het volgende stramien: Preludium: pedaalsolo (16den) – preludium met pedaal (voornamelijk 16den) –   virtuoos naspel ( met 32sten) Fuga: expositie (stemmeninzet van boven naar beneden) – ‘nep’ pedaal inzet (niet gehele thema) – divertimento – herexpositie met pedaalinzet – virtuoos naspel met 32sten. Vaak is gewezen op de invloed van Böhm in dit werk, vooral met diens Preludium in C, die ook met een pedaalsolo aanvangt met lange tijd de drieklank op C als ‘materiaal’. Nog vaker is ook gewezen op de ‘onrijpheid’ van het werk, de harmonische trivialiteit in het Preludium en de afwezighe

Herr Gott, nun schleuss den Himmel auf BWV 1092 – Track 23

Afbeelding
Herr Gott! nun schleuß den Himmel auf, mein' Zeit zum End sich neiget; ich hab' vollendet meinen Lauf, des sich mein' Seel' sehr freuet, hab' g'nug gelitten, mich mud' gestritten, schick mich fein zu zur ew'gen Ruh. Las fahren, was auf Erden, will lieber selig werden. De Lofzang van Simeon oftewel het Nunc dimittus vormt de basis voor de tekst van Tobias Kiel (17 de eeuw) van dit lied: de oude Simeon kon eindelijk sterven nu hij de kleine Jezus in zijn handen had gehouden, zoals hem beloofd was. Een dankbaar onderwerp voor het piëtisme, waar de persoonlijke ervaring een grote rol speelt. De melodie is van de eveneens (vroeg) 17 de eeuwse Michael Altenburg: Opvallend in deze melodie zijn de vele kleine intervallen, de (kleine) secunde komt het meest voor, sprongen groter dan een terts vallen meestal tussen de regels. Zeer interessant is nu om te zien hoe Bach deze melodie bewerkt. Weer neemt hij de tekst als lei

Jesu meine Freude BWV 1105 -Track 22

Afbeelding
In de periode rond 1701 vinden we in de recent (1985) ondekte Neumeister Sammlung nog twee koralen. Jesu meine Freude is een lied voor de kerstperiode, maar de 17 de eeuwse piëtistische tekst van Melchior Franck   spreekt meer van de relatie van de gelovige met Jezus, dan dat die verhalend is over de geboorte. Jesu, meine Freude, Meines Herzens Weide, Jesu, meine Zier, Ach wie lang, ach lange Ist dem Herzen bange Und verlangt nach dir! Gottes Lamm, mein Bräutigam, Außer dir soll mir auf Erden Nichts sonst Liebers werden. De melodie is van Johann Crüger uit 1653, gepubliceerd in diens beroemde Praxis pietatis melica : Echter, ten tijde van Bach was de melodie enigszins aangepast: Bachs bewerking is van deze periode wel een van de meest interessante en meest expressieve. Feitelijk zien we hier weer het model ‘minipartita’ waarbij Bach bijna per regel de textuur verandert, hoewel in dit geval de maatsoort gedurende de bewerking ongewijzigd

Was Gott tut, das ist wohlgetan, BWV 1116 - Track 21

Afbeelding
Was Gott tut, das ist wohlgetan! Es bleibt gerecht sein Wille; Wie er fängt meine Sachen an, Will ich ihm halten stille. Er ist mein Gott, der in der Not Mich wohl weiß zu erhalten, Drum laß' ich ihn nur walten. Een koraal uit de rubriek ‘vertrouwen’: een nog steeds bekende en geliefde melodie, met een wat onduidelijke ontstaansgeschiedenis inzoverre dat verschillende componisten eraan gewerkt hebben. De tekst is van Samuel Rodigast uit 1675; enigszins verwarrend is dat er een andere melodie bestaat die al in 1650 wordt gevonden bij Samuel Scheidt, met eveneens de titel “Was Gott tut, das ist wohlgetan”.   De melodie werd veelvuldig bewerkt, o.a. door Johann Pachelbel, die een verzameling variaties uitgaf over de koralen Christus der ist mein Leben, Herzlich tut mich verlangen, Alle Menschen müssen sterben en deze melodie; Pachelbel noemde de verzameling ‘Musicalische Sterbensgedancken’ (gedachten over het sterven); zo strikt gescheiden waren de rubrie

Werde munter, mein Gemüte BWV 1118 - Track 20

Afbeelding
Werde munter mein Gemüte, Und ihr Sinne geht herfür, Daß ihr preiset Gottes Güte, Die er hat getan an mir, Da er mich den ganzen Tag Vor so mancher schwerer Plag, Vor Betrübnis, Schand und Schaden Treu behütet hat in Gnaden. Nog vier koralen in deze periode (rond 1701) van Bach’s leven, voordat deze periode wordt afgesloten met het virtuoze Preludium en fuga in C BWV 531. Werde munter mein Gemüte is een zogenaamd avondlied, bedoeld om aan het eind van de dag te zingen ter vertroosting na alle moeite van de dag. De tekst is van de 17 de eeuwse Johann Rist, de melodie van Johann Schop (eveneens 17 de eeuws).   Bach zou later een aantal zettingen in cantates schrijven over het 5 de vers van dit gezang: Bin ich gleich vor dir gewichen (Cantate 55 en 244); maar de koraalmelodie zelf is vooral bekend door de toepassing van de alternatieve tekst   ‘Jesu bleibet meine Freude’ (cantate 147) op dezelfde melodie. Het koraal kende Bach in deze vorm: De

Herzlich lieb hab ich dich, o Herr BWV 1115 - Track 19

Afbeelding
Herzlich lieb hab' ich dich, o Herr, Ich bitt', woll'st sein von mir nicht fern Mit deiner Güt' und Gnaden. Die ganze Welt nicht freuet mich, Nach Himmel und Erd' nicht frag' ich, Wenn ich dich nur kann haben; Und wenn mir gleich mein Herz zerbricht, So bist doch du mein' Zuversicht, Mein Teil und meines Herzens Trost, Der mich durch sein Blut hat erlöst. Herr Jesu Christ, Mein Gott und Herr, mein Gott und Herr, In Schanden laß mich nimmermehr! Hoewel een koraal in de categorie ‘sterven en begraven’ ademt de tekst (van de hand van Martin Schalling, 1569) positiviteit. Een ‘kerntekst’ is in het einde van vers 2 en het begin van 3 te vinden: Mein Herr und Gott, mein Herr und Gott, Tröst mir mein' Seel' in Todesnot! Ach, Herr, laß dein' lieb' Engelein, Am letzten End' die Seele mein, In Abrahams Schoß tragen! - dat laatste vers is ook in de Johannes Passion te vinden. De melodie is van een onbekende compon

Machs mit mir, Gott, nach deiner Güt BWV 957 - Track 18

Afbeelding
1.   Mach's mit mir, Gott, nach deiner Güt, hilf mir in meinem Leiden; ruf ich dich an, versag mir's nicht: wenn sich mein Seel will scheiden, so nimm sie, Herr, in deine Händ; ist alles gut, wenn gut das End. 5. Was wollt ich denn lang traurig sein, weil ich so wohl bestehe, bekleid't mit Christi Unschuld rein wie eine Braut hergehe? Gehab dich wohl, du schnöde Welt, bei Gott zu leben mir gefällt. Weer een koraal, de derde van vier in deze periode, over het verscheiden en, in vers 3,   de moeite van het leven. De auteur van tekst én melodie – een zogenaamd éénmanslied dus – is Johann Herrman Schein (begin 17 de eeuw).   Schein schreef de melodie in deze vorm, inclusief zetting: Ook hier zien we weer dat de melodie in de loop der jaren ritmisch versimpeld en melodisch veranderd werd. Bach gebruikt deze versie: We beluisteren in dit koraal een fugatisch opgezet voorspel voordat het koraal zelf in een eenvoudige zetting kl

Alle Menschen müssen sterben BWV 1117 - Track 17

Afbeelding
Alle Menschen müßen sterben, Alles Fleisch vergeht wie Heu; Was da lebet, muß verderben, Soll es anders werden neu. Dieser Leib, der muß verwesen, Wenn er anders soll genesen Zu der großen Herrlichkeit, Die den Frommen ist bereit. Het ‘ultieme’ koraal rondom de dood en begrafenis is wel dit koraal, waarvan we de melodie ook uit vrij recente Nederlandse bundels kennen (“Ruwe stormen mogen woeden”). De oorsprong van de melodie is seculier: aanvankelijk in de tweede helft van de 17 de eeuw door Christoph Anton geschreven voor een tekst van Johann Rist uit begin 17 de eeuw, die helaas verloren is gegaan. De tekst refereert aan de tekst uit 1 Petrus 1:24. Interessant is hoe, zoals met zoveel koraalmelodieen, het ritme steeds ‘versimpeld’ werd. Een van de eerste versies ziet er zo uit: Een kleine 35 jaar later komt de melodie als volgt voor: In deze bewerking volgt Bach de tekst weer op de voet, in een bewerking die enerzijds weer een ‘minipart

Nun lasst uns den Leib begraben BWV 1111 - Track 16

Afbeelding
In de periode rond 1701 zijn nog een achttal koralen bewaard gebleven. In vergelijking met de eerste periode , rond 1699, zien we een grotere variëteit aan vormen en muzikale experimenten. Vier van deze koralen zijn te scharen rond de,  vanwege de hoge (kinder-) sterfte toen actuele onderwerpen,  dood en begrafenis; ook de familie Bach is daarbij niet gespaard gebleven. Ondanks de rouw, spreken deze koralen toch ook van troost. Tekst en melodie van Nun lasst uns … zijn 16 de eeuws, de tekst is van Michael Weisse (een Boheemse broeder, een van de eerste protestanten). Het eerste vers luidt als volgt: Nun laßt uns den Leib begraben; daran wir kein Zweifel haben, er wird am jüngsten Tag aufstehn und unverweslich hervorgehn. De melodie is eenvoudig en kent vier regels; Bach’s bewerking vangt aan met een vrij 'strenge' voorimitatie van de eerste twee regels, zij het met modulatie naar een onverwachte toonsoort halverwege. De derde regel wordt gepuncteerd, en

Preludium en fuga in d, BWV 549a - Track 14 en 15

Afbeelding
Bach’s eerste ‘preludium en fuga’ voor orgel – waarbij hij een duidelijke richting inslaat: een afgerond preludium, en één doorlopende fuga. Volgde hij in Preludium in a BWV 551 nog het Buxtehude model met Inleiding – Fuga 1 – overgang – Fuga 2 – naspel, hier is het schema: Preludium met pedaalsolo opening – Fuga – naspel. Deze vorm is ook te vinden bij de andere Preludium en Fuga uit deze periode die later volgt, BWV 531 (in C). Ongetwijfeld de invloed van Georg Böhm, met wie Bach in Lüneburg kennismaakte: ook hij schreef enkele preludia’s die openen met een pedaalsolo, gevolgd (zoals ook hier en daar in BWV 549a) door gerepeteerde, volgrepige akkoorden. Van dit werk bestaan twee versies. De nog steeds meest bekende versie in c klein (BWV 549) wordt inmiddels echter gezien als een latere, getransponeerde versie. De vroegere versie is die in d (waarbij een d’ in het pedaal voorkomt, wellicht de reden het stuk een toon lager te transponeren?). Er is geen autograaf bewaard gebleve