Preludium en Fuga in C BWV 531 – Track 24 en 25
Deze scheppingsperiode, waar Bach in Lüneburg voor het eerst
kennismaakt met Georg Böhm, sluit af met de virtuoze Preludium en Fuga in C.
Dat Bach hechte banden had met Böhm werd in 2006 nog eens bevestigd door de
ontdekking van een kopie die Bach maakte van Reinckens ‘An Wasserflüssen
Babylon’, waar in het papier dat hij daarvoor gebruikte, Böhms watermerk
gevonden werd.
Dit werk volgt het volgende stramien:
Preludium: pedaalsolo (16den) – preludium met pedaal (voornamelijk
16den) – virtuoos naspel ( met 32sten)
Fuga: expositie (stemmeninzet van boven naar beneden) – ‘nep’
pedaal inzet (niet gehele thema) – divertimento – herexpositie met pedaalinzet –
virtuoos naspel met 32sten.
Vaak is gewezen op de invloed van Böhm in dit werk, vooral
met diens Preludium in C, die ook met een pedaalsolo aanvangt met lange tijd de
drieklank op C als ‘materiaal’. Nog vaker is ook gewezen op de ‘onrijpheid’ van
het werk, de harmonische trivialiteit in het Preludium en de afwezigheid van
een dwingende structuur in de Fuga. Mij komt het voor dat dit is geredeneerd
vanuit de vergelijking met Bach’s latere meesterwerken, waar het de duidelijke
mindere van zou zijn.
Maar elk werk van Bach heeft een eigen karakter, en juist
bij dit werk is de plaatsing in een zekere chronologie (die natuurlijk vol
onzekerheden zal blijven) van grote betekenis. Vergeleken met zijn vorige
werken is het namelijk opvallend dat in het Preludium geen spoor van melancholie te bekennen is; die emotionele
vroegrijpheid van Bach die in bijna alle werken te vinden was lijkt hier op de
achtergrond te verdwijnen. Is het die kennismaking met de nieuwe kunst van
Böhm, spelend op het grote orgel in de St. Johanniskirche, de eerste grote
virtuoos op een groot orgel die Bach hoorde, die voor hem in één klap een
nieuwe klankwereld opende, en die Bach’s muzikale beleving even ‘resette’? Bach
hoorde plots alleen pure orgelklank tegen de gewelven ketsen, een ongehoord
imponeren met het akoestische effect van een pedaalsolo en hamerende akkoorden
in het volle werk? Het zijn gedachten die ik me bij dit werk niet uit het hoofd
kan zetten.
Die ongebreidelde energie die loskwam, zet zich voort in de
Fuga; wetenschappers wijzen er dan op dat ook dat ongebruikelijk is in die
tijd, op een virtuoos preludium volgt vaak een fuga met een rustiger thema. Het
preludium wordt afgesloten met een ongemeen virtuoos naspel, niet strikt
gescheiden van het voorgaande zoals bij Böhm, Buxtehude of Bruhns maar in één
adem, met slechts enkele korte, spanningsvolle rusten na grote akkoorden:
Bach zet de fuga in
met een soort ‘perpetuum mobile’-thema, dat eerder thuis lijkt te horen in ‘clavecimbelfuga’s’,
licht en dansend, bijna al Italiaans; de octaafsprong die zo kenmerkend is voor
dit thema is ook al veelvuldig in het Preludium te vinden. De Fuga ontwikkelt zich vooral spontaan, met
niet aflatende impulsen. Even klinken de hamerende akkoorden uit het preludium,
als het pedaal zijn eerste intrede doet met een ‘nep’-inzet. De gehele omvang van het klavier wordt ook hier gebruikt.
Slechts in het naspel klinkt weer een klein beetje Bach’s neiging tot
melancholie…
Voor zo’n werk passen slechts de grootste contrasten in
klank. Een groot 32’ instrument in een ruime akoestiek kan dit Preludium recht
doen om dat ‘reset’-moment in Bach’s leven op te roepen. Een grote krachtsexplosie
past hierbij! De grandioze tongwerken in Hildesheim, van 32’ tot 4’ worden hier
allemaal gebruikt.
Voor de Fuga koos ik allereerst de kleinere vulstemmen: 8’ +
1’ of 1 1/3’, later met 2’, 2 2/3’; slechts daar waar het materiaal aan het
Preludium herinnert, verschijnen de tongwerken, tot en met de volle 32’ kracht
in het slotakkoord. De verschillende themainzetten rangschikte ik groepsgewijs:
eerst een aantal inzetten op het Rugwerk, dan het Bovenwerk, dan Borstwerk,
waarbij zelfs de deurtjes dicht en open gaan… dan weer Rugwerk, Bovenwerk,
Hoofdwerk met koppels, waarvanuit naar het volle orgel wordt toegewerkt.
Reacties
Een reactie posten