Preludium in a BWV 551 - Track 10
Bach’s eerste ‘grote’ orgelwerk! Jean-Claude Zehnder, aan
wie ik de chronologie van deze vroege Bachwerken ontleen, betoogt dat
stilistisch gezien (stemvoering, gebruik van toevallige voortekens) dit werk
als zeer vroeg moet worden ingedeeld, maar wel aan het eind van deze vroegste
periode. Met enige fantasie kan men zich voorstellen dat Bach, nu 15 of 16 jaar
oud, zich voorbereidt op de reis te voet die hij zal ondernemen van Ohrdurf
naar Lüneburg (meer dan 100 km) om daar aan het gymnasium te gaan studeren en te zingen in het koor. De Noordduitse componisten Böhm en Buxtehude
kende hij nog maar gedeeltelijk, en wellicht kan dit werk gezien worden als een
samenvatting van alles wat Bach tot dan toe van deze stijl kende.
Een interessante hypothese, want dit werk is qua vorm uniek
in Bach’s vroege orgelwerk. Duidelijk is dat Bach, eenmaal aangekomen in
Lüneburg en onder de invloed van Georg Böhm, een andere weg inslaat. Dit werk
is een van de twee orgelwerken met twee fuga’s, met een inleiding en een naspel met virtuoze toonladderfiguren en
orgelpunten: precies het model van veel Preludia’s van Buxtehude. Het andere werk is de Toccata in C BWV 566 die veel ambitieuzer van opzet is en een gevorderder componist laat horen. De twee fuga’s worden in dit vroege Preludium gescheiden door spanningsvolle akkoorden. In de tweede fuga wordt het 16den-motief
van de eerste fuga als vaste tegenstem (contrasubject) gebruikt.
Het is zeker mogelijk dat dit werk iets later gecomponeerd
kan zijn; maar opmerkelijk is dan dat Bach bijna nooit terugkeert naar de vorm met
twee fuga’s, maar, op BWV 566 na, altijd kiest voor een duidelijke scheiding tussen Preludium
en Fuga, ook in de latere stukken waarin de invloed van Buxtehude overduidelijk
is. Die stukken zijn dan ook vaak sterk Italiaans geïnspireerd, waarvan in dit
stuk minder sprake is.
Voor mij staat vast dat Bach dit stuk componeerde voor een
groot Noordduits orgel, een orgeltype dat hij nog nooit gehoord had en waarover hij wellicht fantaseerde: het is zijn eerste werk met een
expliciete en virtuoze pedaalpartij, het heeft vele contrasterende gedeelten die de
klankkleuren van de verschillende klavieren tegen elkaar uitspeelt. Daarom koos
ik voor de meest extreme contrasten die er te vinden zijn op het Hildesheimer
orgel. De inleiding wordt gespeeld op een combinatie met de Kwartcimbel van het
Bovenwerk (kleine echo’s op de Cimbel van het Borstwerk). De eerste fuga op de
8’ en 1 1/3’ fluiten van het Rugwerk, met de Hobo 8’ van het Bovenwerk gekoppeld
naar het pedaal. De spanningsvolle overgang
naar fuga 2 met de fluiten 8’en 4’ van het Borstwerk (in de zwelkast!), Fuga 2
zelf met de krachtige Trompet 8 van het Hoofdwerk plus de Sesquialter van het
Rugwerk; de introductie van het zestiendenthema dan weer met de Kwartcimbel van
het Bovenwerk. Het virtuoze naspel laat eerst het gekoppelde plenum van Hoofd-
en Rugwerk horen, maar wordt explosief uitvergroot naar het overweldigende
volle orgel.
Een werk waarin Bach dagdroomt om organist te worden op een groot orgel!
Reacties
Een reactie posten